2.2.1 Doel en procedure gesprek

  1. Een medewerker van de gemeente maakt zo snel mogelijk nadat de inwoner zich heeft gemeld een afspraak voor een gesprek over de hulpvraag en informeert de inwoner over de gang van zaken bij dat gesprek. De medewerker zet zich ervoor in, dat dit gesprek binnen 10 werkdagen na de melding plaatsvindt. Het doel van dit gesprek is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie.
  2. De gemeente informeert de inwoner en eventueel zijn mantelzorger dat zij gebruik kunnen maken van kosteloze cliëntondersteuning en/of financiële hulpverlening. Daarbij staat het belang van de inwoner centraal. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is om een goed beeld te krijgen van het effect dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken en van de persoonlijke situatie van de inwoner. De medewerker kan afzien van een gesprek als een gesprek niet nodig is en de inwoner daarmee instemt.
  3. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs, tenzij de identiteit al bij de medewerker bekend is. Echter is de medewerker altijd bevoegd om naar een geldig identiteitsbewijs te vragen. Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, betrekt de medewerker dit bij het gesprek. De inwoner kan iemand (bijvoorbeeld een familielid) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.

2.2.2  Inhoud gesprek

  1. De medewerker bespreekt met de inwoner welk effect hij wil bereiken. In het gesprek onderzoekt de medewerker voor zover dat nodig is:
  • de behoefte van de inwoner: wat is er nodig? Denk ook aan in de persoon gelegen factoren, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie en het probleem of de hulpvraag;
  • de persoonlijke situatie en voorkeuren van de inwoner: hoe zien die eruit, hoe kan daarmee rekening worden gehouden en wat betekent dit voor het gewenste effect?
  • de (on)mogelijkheden van de inwoner: (hoe) kan de inwoner zelf bijdragen aan de oplossing van het probleem?
  • de omgeving van de inwoner: welke hulp kan het sociale netwerk of kunnen organisaties bieden en hoe kan er met de gemeente worden samengewerkt om de inwoner goed te helpen?
  • welke hulp er gegeven kan worden: zijn er collectieve voorzieningen, komt iemand in aanmerking voor een bijstandsuitkering? Kan er een pgb worden verstrekt? Moet de inwoner een bijdrage in de kosten betalen?
  • het gewenste effect van het verzoek van de hulpvraag;
  • de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;
  • de mogelijkheden om hulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;
  • de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
  • hoe een eventuele individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
  • hoe rekening zal worden gehouden met het geloof, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de inwoner;
  • de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij in begrijpelijke woorden wordt uitgelicht over de gevolgen voor die keuze.
  1. Gaat het om Wmo-hulp, dan betrekt de gemeente ook anderen bij het gesprek, als dat nodig is. Het kan dan gaan om deskundigen, iemand die de inwoner vertegenwoordigt, een mantelzorger(s) of familie. Als de inwoner mantelzorg krijgt, gaat de gemeente na of er maatregelen genomen moeten worden om die mantelzorger te ondersteunen.
  2. Gaat het over een bijstandsuitkering, dan vertelt de gemeente ook over de rechten en plichten die van toepassing zijn bij een bijstandsuitkering. De informatiemap wordt overhandigd en de inwoner tekent voor ontvangst. Tevens kijkt de gemeente naar de afstand tot de arbeidsmarkt en welke opdrachten in dat kader alvast meegegeven kunnen worden.
  3.  De gemeente kan gebruik maken van de deskundigheid van een onafhankelijk (medisch) deskundige bij onder andere:
  • vaststelling van de jeugdhulpvraag;
  • vaststelling van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
  • bepaling van de aard en omvang van de jeugdhulp;
  • vaststelling van de belastbaarheid in het kader van re-integratie.

2.2.3 Verslag na gesprek

  1. Zo snel mogelijk na het gesprek maakt de medewerker een verslag van het gesprek en de uitkomsten van het onderzoek. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden aan het verslag toegevoegd.
  • Bij Jeugd is het verslag onderdeel van het familie groepsplan.
  • Als het om een bijstandsuitkering gaat, dan gaat het hier om het plan van aanpak met daarin de eerste gemaakte afspraken. Deze wordt ondertekend door de inwoner.
  1. Als het gaat om Wmo-hulp, dan stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dat niet te wensen. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven. Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag.
  2. Als het om Wmo-hulp gaat, kan de medewerker ook tijdens het gesprek een verslag maken en daarin aangeven wat er nodig is voor de inwoner. Als de inwoner en de medewerker tijdens het gesprek samen vaststellen welke voorziening er nodig is, dan wordt het door de inwoner ondertekende verslag gezien als een aanvraag.